Ruimte, Beweging en Tijd

GEEN ‘DONKERE ENERGIE’ MEER NODIG

De Hubble constante

Al sinds de twintiger jaren van de vorige eeuw is bekend dat de grootte van de roodverschuiving lineair toeneemt met de afstand van het waargenomen object. De gangbare verklaring voor het systematische verband tussen een roodverschuiving en een afstand is de expansie van de ruimte, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de golflengte van het licht onderweg door deze voortgaande expansie wordt uitgerekt. Het verband wordt uitgedrukt door de Hubble constante.

De Hubble constante is een op observaties van afstanden van objecten en hun roodverschuiving gebaseerd getal, waarin volgens de huidige opvatting verwerkt is dat de ruimte zich gedurende het doorlopen door het licht van deze (grote) afstand, heeft uitgebreid.

Een andere verklaring voor het verband tussen roodverschuiving en afstand

Dat er een verband is tussen afstanden van verre objecten en hun roodverschuiving komt volgens mijn theorie omdat er, vanwege de toen grotere lichtsnelheid, vroeger in eenzelfde tijd grotere afstanden zijn afgelegd. Een eenvoudige berekening leert dat de invloed op de in een bepaalde tijd afgelegde weg (het gaat hier immers om afstanden uitgedrukt in lichtjaren) van een expansie van de ruimte gelijk is aan de invloed op de in een bepaalde tijd afgelegde weg als gevolg van een oorspronkelijk grotere lichtsnelheid.

Maar dan is er nog geen rekening gehouden met de expansie van de ruimte

Wanneer de in mijn boek en hierboven gegeven verklaring van het ontstaan van de kosmologische roodverschuiving juist is, betekent dit, dat, bij toepassing van de Hubble constante voor het berekenen van de afstand van een object met een bepaalde roodverschuiving, in feite nog geen rekening is gehouden met de expansie van de ruimte. Hoe groot die expansie is weten wij (nog) niet, maar in ieder geval moet de werkelijke afstand van verre objecten dus groter zijn dan de op basis van hun roodverschuiving en Hubble constante berekende afstand. Dit is ook het uitgangspunt van mijn TOETSINGSEXPERIMENT 1.

Zeer verre objecten staan ook inderdaad verder weg

Nauwkeurige metingen aan zeer verre supernovae hebben duidelijk gemaakt dat de afstand waarop deze objecten zich, vanwege hun geringe helderheid, wel moeten bevinden groter is dan de afstand die op grond van hun roodverschuiving en de Hubble constante berekend is. Om dit te verklaren veronderstelt men tegenwoordig dat een raadselachtige ‘donkere energie’ voor een extra uitbreiding van het heelal zorgt.

Volgens mijn theorie moeten deze objecten echter wel verder weg staan, omdat bij toepassing van de Hubble constante nog geen rekening is gehouden met de expansie van de ruimte. De discrepantie die bij deze supernovae gevonden is, biedt waarschijnlijk de mogelijkheid om een goede schatting van de feitelijke expansie van het heelal te maken. Dit gegeven kan dan weer bij veel andere toepassingen gebruikt worden.

Copyright © 2019 Ruimte, Beweging en Tijd: Drs. C.H.J.M. Opmeer