De snelheidsverandering van licht blijft een uitzondering
Bij de uitvoering van een Michelson en Morley experiment en bij de waarneming van gebouwen is de lichtbron gebonden aan de aarde.
De fotonen die ontstaan in deze lichtbronnen komen dus in de sterke onderstroom van de aarde terecht en beginnen op deze manier al met de snelheid van de aarde ten opzichte van het absolute referentiekader (AFR).
Vanwege hun ontstaan in een sterke en omvangrijke onderstroom, behouden deze fotonen ook buiten de onderstroom van de aarde nog enige tijd deze extra snelheidscomponent. Wanneer de onderstroom maar zwak is gebeurt dit echter niet. Bij een bewegende lichte bron (bijvoorbeeld bij snelle ionen) wordt de snelheidsverandering onmiddellijk omgezet in een frequentieverandering bij een normale snelheid c.
Dit is wat er gebeurde tijdens de verschillende experimenten, waarbij de snelheid van het licht werd gemeten dat werd uitgezonden door snel bewegende elementaire deeltjes. Alväger, Nilsson en Kjellman (1963), Sadeh (1963) en anderen vonden dan ook geen invloed van snel bewegende elementaire deeltjes op de snelheid van de uitgezonden fotonen (in dit geval gammastraling). De onderstroom van bewegende afzonderlijke elementaire deeltjes is veel te zwak om een snelheidsverandering bij ‘licht’ tot stand te kunnen brengen.
Een snelheidsverandering bij een massa > 10 kg
Maar hoe groot moet het gewicht van een lichtbron zijn om wél een snelheidsverandering van het licht tot stand te kunnen brengen? Er zijn de laatste jaren tientallen satellieten gelanceerd die metingen uitvoeren met behulp van een Michelson interferometer. Dat dit zonder problemen gebeurt wijst er op dat ook een veel kleinere massa dan die van de aarde tot een snelheidsverandering kan leiden. Mijn huidige inschatting is dat een totale massa > 10 kg een voldoende sterke onderstroom bij een lichtbron tot stand zal brengen om een (tijdelijke) snelheidsverandering van het licht te veroorzaken.
Copyright © 2019 Ruimte, Beweging en Tijd: Drs. C.H.J.M. Opmeer