De gatbelletjes groeien steeds verder aan
Volgens de literatuur is er nooit waargenomen dat massa’s zich op een zo grote afstand van elkaar bevinden, dat er geen zwaartekracht werking meer wordt waargenomen. Zelfs in de buitenste regionen van superclusters, met afstanden van honderden miljoenen lichtjaren, bestaan (veel te sterke) zwaartekracht effecten. De afstanden die de zwaartekracht belletjes na hun ontstaan afleggen (en hun ouderdom) moeten dus wel enorm zijn. Als een voorlopige schatting (hierna zal blijken waarom dat een aannemelijke waarde is) ga ik er van uit dat eenmaal geproduceerde gatbelletjes ca. 13 miljard jaar blijven bestaan en ook zo lang blijven aangroeien.
Zoals uit het eerder gegeven overzicht van de verschillende soorten gaten blijkt, is het qua grootte eerstvolgende gat het fotondeeltje dat is omgeven door een fotongolf. Ik neem dan ook aan dat, mits er voldoende tijd is verlopen, de steeds maar aangroeiende gatbelletjes uiteindelijk de omvang zullen bereiken van het kleinst mogelijke fotondeeltje.
Uiteindelijk groeien de gatbelletjes aan tot fotonen
Door zijn toegenomen omvang en energie zijn ook de eigenschappen van een voldoende aangegroeid gatbelletje veranderd. Ik veronderstel dat nu de leegte in het gat zo groot is dat, net als bij een foton, de subta al roterend in het gat gaat binnenvallen: het potentiële fotondeeltje krijgt intrinsieke spin. Bovendien neem ik aan dat het tot de omvang van een fotondeeltje aangegroeide belletje dan ook voldoende energie zal hebben om, vanuit de omgevende subta, een eigen golf te produceren: hiermee heeft het dan dus ook golfpolarisatie gekregen.
De met een snelheid c, altijd ‘onder water’, bewegende – ooit door materie geproduceerde – gatbelletjes zijn na ca. 13 miljard jaar aangegroeid tot zeer kleine fotonen.
Welke kenmerken hebben deze nieuwe fotonen?
Wij weten zeker dat het oorspronkelijk door de alleroudste en verst verwijderde materie geproduceerde gatbelletjes moeten zijn, want alleen die kunnen voldoende tijd hebben gehad om tot fotonen aan te groeien. Verder kunnen wij de volgende kenmerken vaststellen:
- Vanwege hun ontstaan na de aangroei van een gatbelletje tot de kleinst mogelijke omvang van een fotondeeltje moeten ze zeer laag energetisch zijn.
- Door zijn omvang en door zijn omhullende golf fungeert het fotondeeltje niet meer als kristallisatiekern voor in de subta vallende gaten en vindt er dus geen verdere aangroei meer plaats.
- Op het moment dat er door het potentiële fotondeeltje een fotongolf wordt opgewekt, moet deze ook een frequentie hebben en ik veronderstel dat de nieuw ontstaande fotonen een frequentiespectrum aannemen dat hoort bij de temperatuur van de hun op dat moment omgevende ruimte.
- Vanwege hun oorsprong aan het begin van het ontstaan van het heelal zouden deze fotonen, vanwege het uitgestrekte gebied van de (na hun oorspronkelijke samenballing) expanderende subta, uit alle richtingen van de ruimte moeten komen.
- Omdat de gatbelletjes door elk gatdeeltje, vanaf het eerste moment dat materie ontstaan is, voortdurend worden uitgezonden moeten ook de uiteindelijk hieruit ontstane fotonen in enorme aantallen voorkomen en ook overal continu waargenomen kunnen worden.
De ‘Cosmic Microwave Background Radiation’ (CMBR)
Wat ik hierboven beschreven heb zijn precies de kenmerken van de, inmiddels al weer ruim 45 jaar bekende, kosmische achtergrondstraling. Ik veronderstel daarom dat deze ‘microwave’ achtergrondstraling in het heelal in feite het resultaat is van zulke in fotonen veranderde gatbelletjes. De bekende afbeelding van de CMBR, met het vlekkenpatroon, zou dan bewijzen dat er al in de eerste beginfase van het heelal, over een zeer uitgebreid gebied verspreide, materie bestond. Dat is dus precies de situatie zoals die, op basis van mijn theorie van de uitdijende subtaruimte, aan het begin van deze website beschreven is.
De achtergrondstraling heeft één zeer bijzonder kenmerk dat er al op wijst dat er met de ontstaanswijze van deze fotonen iets speciaals aan de hand moet zijn. Hun frequenties hebben, voor zover mij bekend, van alle natuurlijke bronnen de meest volmaakte vorm van een ‘black body radiation’ (BBR) spectrum. Een dergelijk spectrum wijst op een stralingsbron met een heel bepaalde temperatuur en het spectrum van de CMBR hoort bij een ontstaanswijze in een omgeving met de zeer lage temperatuur van 2.7 K.
De meest waarschijnlijke bron van een temperatuur van 2.7 K is de temperatuur van het ruimtegebied, waarin de fotonen zich bevonden tijdens hun ontstaan uit ca. 13 miljard jaar oude gatbelletjes. Dit leverde voor fotonen die oorspronkelijk, als gatbelletjes, afkomstig waren uit eenzelfde gebied een bijna volmaakt BBR spectrum op met de temperatuur van een gebied op wellicht miljoenen (maar niet miljarden) lichtjaren afstand van de aarde.
Voor een verklaring van de zeer kleine verschillen in temperatuur, die onlangs nog weer nauwkeuriger gemeten zijn, verwijs ik naar Deel IV van mijn boek.
In mijn theorie is er géén verstoring van het ‘black body spectrum’ en geen schaduwwerking
Volgens de gangbare opvatting zijn de CMBR-fotonen afkomstig uit de zeer hete beginfase van het heelal en is hun huidige lage temperatuur het gevolg van de door de uitdijing van de ruimtetijd verlengde golflengte en hierdoor verlaagde frequentie.
Een eerste probleem met deze verklaring is dat het wiskundig niet mogelijk is om door een lineaire vermindering van frequentie (en dat de afname lineair moet zijn blijkt uit de Hubble constante) een oorspronkelijk zeer hoge temperatuur BBR-spectrum om te zetten in een (nagenoeg volmaakt) zeer lage temperatuur BBR-spectrum (zie de BBR- formule!).
De hierboven gegeven verklaring van het CMBR spectrum, als een gevolg van een relatief recente lage temperatuur, heeft dit probleem niet.
Een tweede probleem met de huidige opvatting is dat er, wanneer er van het begin af aan fotonen zouden zijn geweest, in het patroon van de CMBR achtergrondstraling sprake zou moeten zijn van schaduwwerking. En dat lijkt, ook in de recente zeer nauwkeurige versie, niet het geval te zijn.
Een ander voordeel van mijn verklaring van het huidige CMBR patroon is daarom dat er het grootste deel van het traject geen schaduwwerking kan zijn opgetreden door tussenliggende materie, omdat materie transparant is voor gatbelletjes.
De drievoudige invloed van de zwaartekracht op fotonen
Fotonen die zich door een sterk zwaartekracht’veld’, bijvoorbeeld in de directe omgeving van een ster, bewegen worden op drie verschillende manieren beïnvloed: ze worden aangetrokken, vertraagd en afgebogen.
Aantrekking van het fotondeeltje
Het fotondeeltje bevat een kleine hoeveelheid ams (= massa) en ondergaat daarom, net als andere gatdeeltjes, de aanzuigende werking van een gatbelletje. De belletjes die het foton treffen zullen, vanwege zijn geringe afmetingen en zijn grote snelheid, geen onderstroom in de richting van de bronmaterie tot stand kunnen brengen, maar er is wel de eenmalige aanzuigende werking. Dit is dus een richtingsafhankelijk zwaartekracht effect.
Algemene vertraging
In een sterk zwaartekracht’veld’ passeren ook door het foton gatdeeltje grote aantallen gatbelletjes. Deze gatbelletjes hebben, net als bij de ‘op- en onderduikende’ elementaire deeltjes, een vertragende werking. Bij het foton leidt dit – zolang het foton aan deze sterke zwaartekrachtwerking is blootgesteld – tot een tijdelijk iets lagere snelheid van het licht. Ook voor het foton geldt dat, hoe dichter het zwaartekracht’veld’ is en hoe meer gatbelletjes er dus door een foton gaan, hoe sterker het vertragende effect is. Bij deze algemene vertraging speelt de richting waaruit de gatbelletjes afkomstig zijn geen rol.
Afbuiging van de fotongolf
Niet alleen het fotondeeltje, maar ook de fotongolf wordt door de er doorheen gaande gatbelletjes vertraagd. Maar de golf bestrijkt een veel groter gebied dan het deeltje. Wanneer een foton zich door een sterk zwaartekracht’veld’ beweegt dat dwars op zijn bewegingsrichting staat (zoals bij de passage dicht langs een ster), wordt eerst aan de kant van de ster de voorwaartse snelheid van de golf verminderd. Pas daarna vindt eveneens vertraging van de transversale golf aan de andere kant van het fotondeeltje plaats. Bovendien is de dichtheid aan gatbelletjes iets groter aan de kant van de ster. Door deze asymmetrische afremming – die iets sterker is aan de kant van de bron van de zwaartekracht – zal er een afbuiging van de fotongolf optreden naar de ster toe en – precies zoals bij breking – volgt het fotondeeltje de fotongolf. Hoe meer zwaartekracht belletjes door het gebied van de fotongolf passeren, hoe sterker deze afbuiging in de richting van de ster zal zijn.
Een dubbel effect
De door de vertragende invloed van de gatbelletjes op de fotongolf veroorzaakte afbuiging van licht in de richting van een zware massa, voegt een tweede effect toe aan de tegelijkertijd optredende aantrekking van een fotondeeltje door deze zware massa.
Copyright © 2019 Ruimte, Beweging en Tijd: Drs. C.H.J.M. Opmeer